
De zzp’er in het vizier: tussen zelfstandigheid en schijnzelfstandigheid
In het online magazine van oktober 2024 schreef ik over schijnzelfstandigheid. Toen beschreef ik dat die de gemoederen aardig bezig hield. De storm is in de tussentijd nog niet gaan liggen.
De arbeidsmarkt is en blijft in beweging met een hoop onzekerheid voor de positie van de zelfstandige zonder personeel (zzp’er) enerzijds, maar ook voor de opdrachtgever van de zzp’er anderzijds. Gelukkig zijn er de afgelopen tijd twee in het oog springende zaken geweest. Dat is de uitspraak van de Hoge Raad in het Uber-arrest van 21 februari 2025, en het (aangepaste) wetsvoorstel Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden (Vbar), dat op 27 maart 2025 is gepresenteerd.
Het Uber-arrest vormde een keerpunt in de beoordeling van de vraag wanneer er sprake is van zelfstandigheid dan wel schijnzelfstandigheid. In deze uitspraak heeft de Hoge Raad geoordeeld dat er géén rangorde bestaat tussen de verschillende criteria die bepalen of iemand werkt op basis van een arbeidsovereenkomst of als zelfstandige.
In een eerder arrest van de Hoge Raad, t.w. het Deliveroo-arrest van 24 maart 2023, werd bepaald dat bepaalde Deliveroo-bezorgers aangemerkt dienden te worden als werknemers in plaats van als zelfstandigen. In dat arrest werd door de Hoge Raad nog niet het gezagscriterium definitief duidelijk gemaakt. Wel formuleerde de Hoge Raad 10, niet limitatieve punten, bij de beoordeling of er sprake is van een arbeidsovereenkomst of niet.
Dit betroffen de volgende gezichtspunten:
- De aard en de duur van de werkzaamheden.
- De wijze waarop de werkzaamheden en de werktijden worden bepaald.
- De inbedding van het werk en degene die de werkzaamheden verricht in de organisatie en de bedrijfsvoering van degene voor wie de werkzaamheden worden verricht.
- Het al dan niet bestaan van een verplichting om het werk persoonlijk uit te voeren.
- De wijze waarop de contractuele regeling van de verhouding van partijen tot stand is gekomen.
- De wijze waarop de beloning wordt bepaald en waarop deze wordt uitgekeerd (bruto of te vermeerderen met btw).
- De hoogte van deze beloningen.
- De vraag of degene die de werkzaamheden verricht daarbij commercieel risico loopt (ondernemersrisico).
- Het gewicht dat toekomt aan een contractueel beding bij beantwoording van de vraag of een overeenkomst als arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt, hangt mede af van de mate waarin dat beding daadwerkelijk betekenis heeft voor de partij die de werkzaamheden verricht.
- Ook kan van belang zijn of degene die de werkzaamheden verricht zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen, bijvoorbeeld:
- bij het verwerven van een reputatie;
- bij acquisitie;
- wat betreft fiscale behandeling;
- en gelet op het aantal opdrachtgevers voor wie hij werkt of heeft gewerkt en de duur waarvoor hij zich doorgaans aan een bepaalde opdrachtgever verbindt.
- het gewicht dat toekomt aan een contractueel beding bij beantwoording van de vraag of een overeenkomst als arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt, hangt mede af van de mate waarin dat beding daadwerkelijk betekenis heeft voor de partij die de werkzaamheden verricht.
In de praktijk bleek dat er, hoewel de Hoge Raad in de Deliveroo-uitspraak aangaf dat er geen rangorde bestond tussen de gezichtspunten, aan het ene gezichtspunt meer gewicht werd toegekend dan aan andere gezichtspunten.
Het Uber-arrest heeft benadrukt dat alle relevante omstandigheden in samenhang moeten worden beoordeeld, zonder dat één criterium per definitie zwaarder weegt dan het andere. Voordeel voor degenen die als zzp’er aangemerkt willen worden is daarbij dat het ondernemerschap een volwaardig criterium blijft. Dat criterium werd namelijk na het Deliveroo-arrest toch als minder zwaarwegend beoordeeld door met name de partijen die controleerden of er al dan niet sprake was van schijnzelfstandigheid. En diverse opdrachtgevers hebben het de afgelopen tijd niet aangedurfd dat te bestrijden en boden om die reden opdrachtnemers aan om hun werk in loondienst voort te zetten of beëindigden daarom simpelweg de opdracht
In het Uber-arrest is de vraag of chauffeurs als zelfstandigen of werknemers moeten worden beschouwd beantwoord en duidelijk gemaakt dat het allebei naast elkaar kan bestaan. Er kunnen dus bij Uber chauffeurs zijn die als werknemer werkzaam zijn en tegelijkertijd kunnen chauffeurs als zelfstandigen dezelfde werkzaamheden verrichten.
Wetsvoorstel Vbar: Naar een helderder kader
Verser dan vers is daarmee, mede als reactie op onder andere het Uber-arrest, dat minister Eddy van Hijum het wetsvoorstel Vbar heeft aangepast. In de aangepaste versie wordt ondernemerschap een volwaardig criterium bij het beoordelen van de arbeidsrelatie, naast de mate van aansturing in het werk en het werken voor eigen risico. Kenmerken van ondernemerschap zijn bijvoorbeeld het afdragen van btw, investeren in het eigen bedrijf en het besteden van tijd en geld aan het werven van klanten. Door deze aanpassing wordt het wetsvoorstel in lijn gebracht met de uitspraak van de Hoge Raad in het Uber-arrest.
Ook introduceert het wetsvoorstel een rechtsvermoeden van werknemerschap voor werkenden die minder verdienen dan een bepaald uurtarief. Deze werkenden kunnen claimen werknemer te zijn, waarna het aan de opdrachtgever is om aan te tonen dat er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst. Dit deel van het wetsvoorstel was ook al opgenomen in het oorspronkelijke voorstel en blijft ongewijzigd.
Impact op de praktijk: Wat betekent dit voor zzp'ers en opdrachtgevers?
De aanpassing van het wetsvoorstel en de uitspraak van de Hoge Raad hebben aanzienlijke gevolgen voor zowel zzp'ers als hun opdrachtgevers. Voorheen lag de nadruk bij de beoordeling van de arbeidsrelatie sterk op de mate van aansturing en het werken voor eigen risico. Door ondernemerschap als volwaardig criterium mee te nemen, wordt erkend dat zelfstandigen die actief investeren in hun onderneming en zich als ondernemer gedragen, ook daadwerkelijk als zodanig moeten worden beschouwd.
Dit biedt wezenlijk meer duidelijkheid voor echte ondernemers. Vanuit de hoek van de opdrachtgevers blijft het uiteraard wel de uitdaging om zorgvuldig te beoordelen of een ingehuurde kracht daadwerkelijk als zelfstandige kan worden aangemerkt. Het is en blijft daarmee essentieel dat beide partijen transparant zijn over de aard van hun samenwerking en dat zij deze goed documenteren.
Handhaving en toekomstperspectief
Zowel de uitspraak in het Uber-arrest als dit aangepaste wetsvoorstel zullen er toe leiden dat er sinds de opheffing van het handhavingsmoratorium op schijnzelfstandigheid per 1 januari 2025, en de aangescherpte handhaving door de Belastingdienst vanaf dat moment, minder ruimte is voor rigoureuze beslissingen bij de beoordeling van verhoudingen tussen opdrachtgevers en opdrachtnemers die nooit de bedoeling was tussen die partijen. Het aangepaste wetsvoorstel Vbar biedt hierbij straks extra duidelijkheid aan de markt. Daarbij benadrukken zowel minister Van Hijum als staatssecretaris Van Oostenbruggen het belang van goede communicatie. Zij blijven in dat opzicht ook in gesprek met brancheorganisaties om zoveel mogelijk ondersteuning te bieden bij het tegengaan van schijnzelfstandigheid. Want die doelstelling blijft uiteraard bestaan.
Conclusie: Balanceren tussen flexibiliteit en zekerheid
De recente ontwikkelingen laten zien dat er voortdurend sprake blijft van een spanningsveld tussen de behoefte aan flexibiliteit op de arbeidsmarkt en de noodzaak om werkenden te beschermen tegen schijnzelfstandigheid. Er mag niet alleen van de wetgever en in vervolg daarvan de Belastingdienst als uitvoerende partij van een aangenomen wet worden verwacht dat zij alles 100% verduidelijken. Ook betrokken partijen als opdrachtgevers en opdrachtnemers moeten streven naar een benadering waarbij niet buiten de lijntjes wordt gekleurd. De belangen van echte ondernemers moeten worden gewaarborgd terwijl misbruik moet worden voorkomen. De aanpassing van het wetsvoorstel Vbar en de uitspraak van de Hoge Raad zijn stappen in de richting van meer duidelijkheid. Ik heb goede hoop dat beiden ervoor gaan zorgen, dat er voor partijen ruimte is om een bewuste keuze te kunnen maken voor werken als zzp’er. De praktijk zal dit de komende tijd gaan uitwijzen.